De voorzitter verduidelijkt dat de provinciegouverneur kan bevraagd worden over de manier waarop hij taken behartigt voor de provincie Vlaams-Brabant. Vragen die peilen naar acties of activiteiten die een operationeel politioneel karakter hebben, behoren niet tot het takenpakket van de provinciegouverneur. Daarenboven zijn vragen met betrekking tot particuliere aangelegenheden of persoonlijke gevallen, onontvankelijk.

Hij verwijst hiervoor naar artikel 64, 67 punt 1 en 67 punt 3 van het huishoudelijk reglement van de provincieraad.

De voorzitter licht toe dat alle vragen van de heer Smout betrekking hebben op de veiligheid binnen onze provincie en zegt dat de antwoorden dan ook gebundeld zullen worden.

Mondelinge vraag 1: Veiligheid in onze provincie – provinciale domeinen.

De heer Smout zegt dat hij op 12 oktober een schriftelijk antwoord ontving van de provinciegriffier op de op 20 september 2015 gestelde vragen betreffende de veiligheidsaanpak in onze provincie.
Hij zegt dat het omstandig antwoord de preventie accentueerde: “Bedoeling is de personen die het risico lopen om te radicaliseren zo snel mogelijk te detecteren en hen aan boord te houden van onze samenleving”. Er werd ook verwezen naar een (ongekend) actieplan met 40 concrete maatregelen, gegroepeerd rond 11 assen. Dit moest zorgen voor een geslaagde aanpak. Hij stelt vast dat over de resultaten van deze maatregelen niet werd gesproken in het antwoord. Hij heeft de indruk dat deze maatregelen, sinds 13 november 2015, dan ook zeer pover zijn.

In deze context stelt hij de volgende vragen:

Een zelfmoordterrorist liep school in Diest en bezocht het provinciaal domein Halve Maan in Diest. Ondanks bovenvermeld plan bleef deze jihadi onder de radar. Veel mensen hebben hier een bijzonder onveilig gevoel bij.

1) Hoe gaat de provincie om met het veiligheidsaspect “ terreur” op de provinciale domeinen?
2) Hoe veilig kan en mag de bezoeker zich hier voelen?

Mondelinge vraag 2: Regeringsmaatregel nr 10 “Uitsluiting haatpredikers” impact in Vlaams- Brabant.

De heer Smout licht toe dat vooral de gemeente Vilvoorde in onze provincie aangehaald wordt als probleemgebied inzake naar Syrië vertrokken en ook teruggekeerde jonge jihadisten. Uiteraard zijn deze niet zomaar vertrokken, maar geestelijk bewerkt door islamitische haatpredikers. De regering wil hierin doortastende maatregelen nemen.

Hij wenst te weten:

1) of het veiligheidsactieplan van de provincie heeft bijgedragen tot het opsporen van haatpredikers?
2) over hoeveel personen het hier gaat in onze provincie ?
3) in welke gemeenten die zich situeren?

Mondelinge vraag 3: Regeringsmaatregel 11 “Ontmanteling jihadistische, niet-erkende moskeeën” impact in Vlaams-Brabant .

De heer Smout zegt dat niet-erkende gebedshuizen en moskeeën, die het jihadisme verspreiden, zullen worden ontmanteld.

1) Hoe heeft de veiligheidsaanpak van de provincie bijgedragen tot het in kaart brengen van deze locaties?
2) Zijn er tot op heden ernstige aanwijzingen in onze provincie?
3) In welke gemeenten situeren deze problemen zich?

De heer De Witte, provinciegouverneur , vindt dat vooral rouw en ingetogenheid op zijn plaats zijn voor de slachtoffers die gevallen zijn door deze verwerpelijke en onbegrijpelijke aanslagen. De provinciegouverneur gelooft niet dat de heer Smout niet weet dat het provinciebestuur geen bevoegdheden heeft op vlak van veiligheid. Hij legt uit dat de bevoegdheden op vlak van veiligheid in ons land worden georganiseerd zoals de wet op de politie dat uitdrukkelijk voorschrijft: een geïntegreerde politie op twee niveaus, het lokale niveau en het federale niveau. De provinciegouverneur zegt geen operationele bevoegdheid te hebben en bijgevolg geen informatie te kunnen geven. Hij zegt toch, in samenspraak met de voorzitter, kort te antwoorden op een aantal vragen, uitdrukkelijk als uitzondering op de regel, omwille van de zeer bijzondere omstandigheden.

Hij zegt dat wij als provinciebestuur wél bevoegd zijn, zoals iedere andere overheids- of particuliere instelling, voor de beveiliging van onze eigen installaties, ons eigen provinciegebouw en onze eigen instellingen. In het verleden werd reeds toegelicht dat de veiligheidsdiensten het PIVO als het meest kwetsbaar beschouwen. Hij legt uit dat daar passende en behoorlijk strenge veiligheidsmaatregelen werden toegepast die, in het kader van de recente dreiging, nog behoorlijk werden aangescherpt.

Hij licht toe dat wanneer er in het voorbije weekend in het provinciehuis activiteiten plaatsvonden, er in nauw overleg met de lokale politie werd bekeken welke maatregelen of schikkingen er, zoals voorgeschreven, nodig waren. Hij stelt dat dezelfde regeling geldt voor de provinciedomeinen, los van de veiligheid in het algemeen. Indien er een specifiek probleem zou zijn i.v.m. een bedreiging, zullen er gepaste maatregelen worden getroffen. Hij vult aan dat er vandaag geen grootse activiteiten plaatsvinden in het provinciedomein.

Hij stelt dat in de mondelinge vraag wordt verwezen naar een jongeman die in 2013 gedurende 1 jaar school liep in Diest. Vermoedelijk dateert de foto die hij op Facebook plaatste eveneens van 2013. Er is hierover geen uitsluitsel maar alles wijst er ook op dat hij in 2013 nog niet die ideeën of voornemens had waarvan ondertussen gebleken is dat hij daarmee rondliep. Daarenboven was er in 2013 nog geen of nauwelijks sprake van IS. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het bezoek van die persoon op dat ogenblik een bijzonder risico in zich droeg of tot een bijzondere maatregel van veiligheid had moeten leiden.

Hij zegt daarenboven dat de heer Smout verwijst naar een actieplan met 40 maatregelen waarvan hij, als hij een beetje de actualiteit gevolgd had, heel goed zou geweten hebben dat het gaat over het deradicaliseringsplan. Dit plan werd goedgekeurd door de Vlaamse regering en wordt in de pers vaak ‘het plan Homans’ genoemd. De discussie over de uitvoering en de effecten van dat plan horen bijgevolg ook thuis in het Vlaams parlement. Het provinciebestuur wordt op geen enkel ogenblik genoemd als actor of als partner bij de uitvoering van dit plan. Hij legt verder uit dat er een specifiek opvolgingssysteem werd geïnstalleerd met verschillende ‘taskforces’ om gevallen van radicalisering op te volgen. Deze ‘taskforces’ worden per arrondissement georganiseerd. In de arrondissementen Leuven en Halle-Vilvoorde vallen ze onder het voorzitterschap van de vertegenwoordiger van de federale politie, samen met de diensten van het parket en de lokale politie. Noch het provinciebestuur, noch hijzelf als provinciegouverneur zijn hierbij betrokken. Hij vult nog aan dat de betrokken jongen de jongste tijd, volgens de media, in Brussel woonde. Dit wil zeggen dat de ‘taskforce’ van het arrondissement Brussel bevoegd is en dus niet de ‘taskforce’ van de arrondissementen Halle- Vilvoorde of Leuven.

De provinciegouverneur benadrukt nog dat er op dit ogenblik door de betrokken veiligheids- , inlichtingen- en politiediensten op het grondgebied van Vlaams-Brabant geen gebedshuis of moskee is aangemeld die het jihadisme zou verspreiden of waar een haatprediker aan het werk zou zijn.

De heer Smout zegt dat het niet te ontkennen valt dat vooral in Vilvoorde en nu ook in Scherpenheuvel Syriëstrijders zijn vertrokken. Hij kan alleen maar vaststellen dat deze mensen toch door iemand moeten bewerkt zijn. Hij vindt het dan ook heel merkwaardig dat niemand hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Daarenboven vraagt hij wat er gaat gebeuren met de toekomstige activiteit ‘Putteke Winter’, gezien dit toch een grote activiteit is in het provinciaal domein.

De heer De Witte, provinciegouverneur, antwoordt dat als ‘Putteke Winter’ zal georganiseerd worden, er met de lokale politie zal bekeken worden welke maatregelen noodzakelijk zijn. Hij stelt daarnaast niet te weten door wie bijvoorbeeld Hans Van Themsche bewerkt werd op het ogenblik dat hij geschoten heeft. Hij legt uit dat er drie schietincidenten in België hebben plaatsgevonden waarbij in het wilde weg slachtoffers werden gemaakt: het incident in Dendermonde, in Luik en dat in Antwerpen. Dat waren geen aanslagen bewust op 1 persoon. Hij vraagt zich luidop af of die incidenten dan ook rechtstreeks toe te wijzen zijn aan iemand die de daders heeft bewerkt? Hij concludeert bijgevolg dat beweren dat er telkens een ‘geestelijke vader’ zou zijn die bovendien hier verblijft, een veronderstelling is die nergens op steunt.